Besox

Vlaamse Gewest heeft sancties uitgewerkt voor bijzonder outplacement

3 december 2018

Door de zesde staatshervorming is Vlaanderen bevoegd voor de bijzondere regeling van outplacement voor werknemers van minstens 45 jaar met 1 jaar anciënniteit die ontslagen worden met een opzeggingstermijn of een verbrekingsvergoeding van minder dan 30 weken.

Zopas werden de procedureregels gepubliceerd die de werknemer moet volgen indien hij geen outplacementaanbod van de werkgever ontving. Ook de bijdrage van de werkgever werd in het besluit opgenomen.

De Vlaamse regels, die grotendeels vergelijkbaar zijn met de huidige federale regels, treden in werking op 1 januari 2019.

Procedure

De werknemer die de voorwaarden vervult en een geldige aanvraag heeft ingediend bij zijn werkgever, maar geen outplacementaanbod heeft gekregen, moet aan de VDAB zijn wens meedelen om ten laste van de Vlaamse overheid een outplacementbegeleiding te genieten. Deze mededeling aan de VDAB moet gebeuren binnen de twaalf maanden vanaf het tijdstip waarop de werknemer de werkgever in gebreke heeft gesteld. Als de werknemer intussen een betrekking heeft gevonden bij een nieuwe werkgever, maar die betrekking verliest binnen de drie maanden na de indiensttreding, dan wordt de termijn van twaalf maanden geschorst voor de duur van die tewerkstelling.

De werknemer moet bovendien aantonen dat hij aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor outplacement en voegt de volgende bewijzen toe:

  • dat hij door zijn werkgever ontslagen is op een andere grond dan een dringende reden;
  • dat hij zijn werkgever op de hoogte gebracht heeft van zijn wens om een outplacementbegeleiding te genieten of die eventueel te hervatten;
  • dat hij op het ogenblik van het ontslag minstens één jaar dienstanciënniteit in de onderneming had;
  • dat hij een opzeggingstermijn van minder dan 30 weken had;
  • dat hij tewerkgesteld was in een vestigingseenheid in het Vlaamse Gewest.

De volgende stukken moeten door de werknemer worden toegevoegd:

  • een kopie van de ontslagbrief;
  • het bewijs dat de werkgever binnen de voorziene termijn op de hoogte werd gebracht van de wens om gebruik te maken van het recht op outplacement en dat hij, indien van toepassing, de werkgever in gebreke heeft gesteld.

De VDAB gaat na of de werknemer voldoet aan de voorwaarden voor een outplacementbegeleiding: binnen de maand vanaf de mededeling van de werknemer vraagt de VDAB aan de werkgever om te rechtvaardigen waarom de werknemer geen outplacementbegeleiding heeft gekregen. De werkgever heeft vervolgens één maand de tijd om daarop te antwoorden.

Als er binnen de termijn geen afdoende rechtvaardiging van de werkgever komt, dan bezorgt de VDAB het dossier, samen met de rechtvaardiging van de werkgever, aan het Departement Werk en Sociale Economie.

Als de werkgever niet antwoordt binnen de gestelde termijn, dan wordt hij verondersteld de verplichtingen niet te hebben nageleefd. Ook in dat geval bezorgt de VDAB het dossier aan het Departement Werk en Sociale Economie.

Het Departement Werk en Sociale Economie onderzoekt elk dossier, doet er uitspraak over en deelt zijn beslissing mee aan de werknemer, aan de werkgever en aan de VDAB en dit binnen één maand na de ontvangst van het dossier.

Als het Departement Werk en Sociale Economie beslist dat de aanvraag van de werknemer gegrond is, biedt de VDAB een outplacementbegeleiding aan.

Bijdrage (sanctie) van de werkgever

Als het Departement Werk en Sociale Economie beslist dat de aanvraag van de werknemer gegrond is en de werkgever zijn verplichtingen onterecht niet nakwam, dan wordt het bedrag van de bijdrage van de werkgever vastgesteld op € 1.500. Dit bedrag wordt verhoogd met € 300 om de administratieve en financiële lasten te dekken.

Bron: Besluit van de Vlaamse Regering dd. 19 oktober 2018 tot bepaling van het bedrag van en de procedure voor het opleggen van de bijdrage, vermeld in artikel 15 van de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers, B.S. 22 november 2018.