Besox

Strijd tegen schijnzelfstandigheid in de schoonmaaksector

9 januari 2017

Er is sprake van schijnzelfstandigheid wanneer iemand het sociaal statuut van zelfstandige aanneemt terwijl hij in werkelijkheid zijn beroepsactiviteit onder het gezag van zijn medecontractant uitoefent, dus in de hoedanigheid van werknemer.

In de Arbeidsrelatiewet zijn een aantal algemene criteria vastgelegd die bepalen of iemand een werknemer of een zelfstandige is:

  • de wil van de partijen om al dan niet op zelfstandige basis samen te werken;
  • de vrijheid van organisatie van het werk en van de werktijd;
  • de mogelijkheid om een hiërarchische controle uit te oefenen.

Bovendien werd er voor een aantal sectoren, waaronder de schoonmaaksector, een weerlegbaar vermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst of een zelfstandigenovereenkomst ingevoerd op basis van negen criteria. Wie aan minstens de helft van de volgende criteria voldoet, wordt vermoed een werknemer te zijn. Het vermoeden is weerlegbaar, waardoor het steeds mogelijk is om een tegenbewijs te leveren. Het gaat om de volgende criteria:

  • gebrek aan financieel en economisch risico;
  • gebrek aan beslissingsmacht inzake financieel beleid;
  • gebrek aan beslissingsmacht inzake aankoopbeleid;
  • gebrek aan beslissingsmacht inzake prijsbeleid;
  • er is geen sprake van een resultaatsverbintenis;
  • men geniet de zekerheid van een vaste vergoeding, ongeacht de bedrijfsresultaten;
  • men kan niet vrij personeel aanwerven;
  • men gedraagt zich niet als onderneming tegenover anderen of men heeft slechts 1 opdrachtgever;
  • men werkt in ruimtes van anderen of met materiaal dat wordt ter beschikking gesteld, gefinancierd door de opdrachtgever.

Door middel van een K.B. kunnen specifieke criteria omschreven worden die eigen zijn aan één of meerdere sectoren, beroepen, categorieën van beroepen of beroepsactiviteiten.

Bij gebrek aan specifieke sectorale criteria voor de schoonmaaksector was deze wet in het verleden echter moeilijk toepasbaar.

Om de schijnzelfstandigheid in de schoonmaaksector te bestrijden, wordt vanaf 8 januari 2017 een weerlegbaar vermoeden van ondergeschikt verband in de RSZ-wetgeving ingevoerd voor personen die activiteiten in de schoonmaaksector uitoefenen.

Dit wil zeggen dat iedereen die activiteiten in de schoonmaaksector uitoefent, geacht wordt met een arbeidsovereenkomst te worden tewerkgesteld. Dit vermoeden is weerlegbaar en is dus niet van toepassing indien deze personen kunnen aantonen dat zij:

  • niet gewoonlijk en hoofdzakelijk voor één enkele co-contractant werken;
  • de activiteiten uitoefenen met hun eigen materiaal;
  • factureren voor eigen rekening.

 

Bron: Programmawet (1) van 25 december 2016, B.S. 29 december 2016.